Chinese onderzoekers hebben een “tweede antwoord” gevonden.     

Frans Vandenbosch 方腾波
29.11.2023

Dit is een vertaling van een artikel, geschreven door Ms. Jia Yuxuan (Research Associate at Center for China and Globalization – CCG) op 24.11.2023 over het onderzoek van Professor Qin Hui in 2015, gebaseerd op eerder onderzoek in 2003.

Chinese Civilisation

Woord vooraf

De twee antwoorden:

1. Meer democratie. Meer diepere, verfijnde democratie, doorheen alle lagen van de samenleving.
2. Het subsidiariteitsbeginsel met checks & balances, rigoureus toegepast op alle niveaus. De ‘cyclus van scheiding der machten’, de lessen uit de geschiedenis van China.

Hoe China de kunst van de “checks and balances”, de scheiding der machten, tot in de perfectie brengt: Qin Hui over de cycliciteit van de Chinese geschiedenis Geloof in inherent menselijk kwaad leidt tot uitbuiting van eigenbelang, checks and balances en oscillatie tussen autocratie en autonomie, een historisch perspectief dat vandaag de dag nog steeds actueel is.

De combinatie van deze twee antwoorden, de lessen geleerd uit de geschiedenis en de studie van de opkomst en val van verschillende beschavingen en Chinese dynastieën, bieden een garantie voor de groei van de Chinese welvaart in de komende eeuwen.

Ray Dalio, auteur van “Principles”, berekende dat de levensduur van een beschaving meestal tussen de 300 en 500 jaar is.

Enkel de Chinese beschaving en cultuur kan er prat op gaan meer dan 5000 jaar ononderbroken te bestaan. Voor een korte beschrijving van de opkomst en neergang van een aantal westerse en oosterse beschavingen zie een samenvatting hier: https://finance.yahoo.com/news/ray-dalio-commentary-changing-world-202256827.html

Philippe Gouillou scheef een interessante studie met veel grafieken en cijfermateriaal bij elkaar in “De levensduur van beschavingen” (en Français)

Over de opkomst en val van de Griekse en Romeinse beschaving schreef Cynthia Chung voor de Rising Tide Foundation: “Hoe tirannie te overwinnen en tragedie te vermijden: een les over het verslaan van systemen van het imperium”  (in English)

Er zijn dozijnen boeken geschreven over de oorzaken van de val van het (West) Romeinse Rijk. In 1984 somde Alexander Demandt 210 verschillende theorieën op over de reden waarom Rome viel, en sindsdien zijn er weer nieuwe theorieën ontstaan. Opvallend is dat deze Westerse historici in geen enkele van deze hypotheses de “twee antwoorden” (verfijnde democratie en doorgedreven subsidiariteit) vermelden die nu door Chinees onderzoek aan het licht zijn gekomen.

China is niet in de eerste plaats een natiestaat, maar een beschavingsstaat. Voor de Chinezen gaat het om de beschaving. Voor westerlingen is het natie. De belangrijkste politieke waarde in China is de integriteit en eenheid van de beschavingsstaat.

Met de nieuw verworven kennis, gecombineerd met een bijna perfecte meritocratie, een bestuurlijk systeem gebaseerd op wetenschappelijke kennis, integriteit en een uitgekiende planning van de toekomst is de Chinese beschaving nu op weg naar de eeuwigheid.

__________________________________

De link naar het originele artikel: https://www.eastisread.com/p/how-china-takes-to-perfection-the

Hoe China de kunst van de “checks and balances” tot in de perfectie brengt: Qin Hui over de cycliciteit van de Chinese geschiedenis. 

Jia Yuxuan 24 november 2023

.

Geloof in inherent menselijk kwaad leidt tot uitbuiting en eigenbelang. Daarom zijn er Checks and balances en oscillatie tussen autocratie en autonomie, een historisch perspectief dat vandaag de dag nog steeds actueel is.

Door nauwgezette inspanningen heeft de partij een tweede antwoord gevonden op de vraag hoe te ontsnappen aan de historische cyclus van opkomst en ondergang. Het antwoord is zelfhervorming”, aldus president Xi Jinping in zijn rapport aan het 20e Nationale Congres van de Communistische Partij van China (CPC).

Het eerste antwoord op de ‘historische cyclus van opkomst en ondergang’ is overigens de democratie, voorgesteld door voorzitter Mao Zedong in 1945, die zei: ‘Alleen als het volk toezicht houdt op de regering, zal de regering niet durven ontspannen en zal ze verantwoordelijkheid nemen; en zal er geen ondergang van de regering zijn.”

Het idee van de ‘historische cyclus van opkomst en ondergang’ weerspiegelt filosofische debatten die teruggaan tot Hegel en presenteert een intrigerende afwijking van de meer lineaire progressie die doorgaans wordt geassocieerd met het marxistische materialisme. Deze cyclische interpretatie stelt dat elke opeenvolgende fase van de Chinese geschiedenis een weerspiegeling is van zijn voorganger, die schijnbaar geen nieuwe creatie bevat.

We zien China al vroeg opschuiven naar de toestand waarin het zich nu bevindt; want omdat het contrast tussen het objectieve bestaan ​​en de subjectieve bewegingsvrijheid daarin nog steeds ontbreekt, wordt elke verandering uitgesloten, en neemt de vastheid van een karakter dat voortdurend terugkeert de plaats in van wat we het werkelijk historische zouden moeten noemen.
– Hegel, Lezingen over de filosofie van de geschiedenis

Het volgende artikel is een dissectie van deze ‘historische cyclus van opkomst en ondergang’ en biedt een diepgaande maar beknopte verkenning van de politieke en administratieve dimensies ervan, terwijl de oorzaken en mechanismen worden onderzocht die ten grondslag liggen aan de eeuwige herhaling ervan.

De auteur van de studie “Historische cyclus van opkomst en ondergang’, Qin Hui, ging in 2017 met pensioen als hoogleraar geschiedenis aan het Instituut voor Geesteswetenschappen en Sociale Wetenschappen, Tsinghua University, en was daarna gastprofessor aan de Chinese Universiteit van Hong Kong. Hij is de auteur van het boek Moving Away from the Imperial Regime (2015).

Oorspronkelijk was het een hoofdstuk in het boek传统十论 Ten Lectures on Chinese Traditions uit 2003 van prof. Qin . Dit artikel wordt herhaaldelijk opnieuw gepost op webpagina’s en in WeChat-blogs, zoals het recente artikel van Zhoupeng 粥棚.

Terugkerende geschiedenis, cyclische lussen

连续的历史,循环的怪圈

Na de ineenstorting van de Ming-dynastie (1644) bekritiseerden sommige intellectuelen uit die tijd, diep getroffen door de omstandigheden, de legalistische bureaucratie vanuit een confucianistisch standpunt. Naast het citeren van het grote confucianistische principe van “天下为公” (Alles onder de hemel behoort toe aan het publiek), verdiepten de critici zich ook in bestuursmethoden. De inzichten van Huang Zongxi (1610-1695) waren in deze context bijzonder opmerkelijk:

De wetten van latere generaties [in tegenstelling tot legendarische tijden van wijze en deugdzame koningen] beschouwen het hele rijk als binnen de zak van de soeverein. Er mogen geen voordelen worden gedeeld met het gewone volk; alle fortuinen worden alleen voor de heerser vergaard. De benoeming van een functionaris stuit op argwaan, wat leidt tot de benoeming van een andere functionaris om toezicht op hen te houden. De implementatie van het ene beleid roept twijfels op over mogelijke misleiding, waardoor de introductie van een ander beleid als waarborg noodzakelijk wordt.

In het hele land wordt algemeen aangenomen dat de overvloed van de wereld verborgen is binnen het bereik van de soeverein, en dat de soeverein dag en nacht wordt geplaagd door zorgen om zijn eigen privébelangen. Bijgevolg zijn ze gedwongen strenge decreten uit te vaardigen. Paradoxaal genoeg geldt dat hoe strenger de wetten worden, des te groter het tumult dat de wereld teistert – dit is wat wij de paradoxale jurisprudentie van een onrechtvaardig rechtssysteem noemen.

Zoals hierboven geïllustreerd is deze praktijk van checks and balances, waarbij individuen tegen elkaar worden opgezet en instellingen tegen instellingen, diep geworteld in het Chinese geloof in het aangeboren kwaad van de menselijke natuur. Het vertoont gelijkenis met het westerse concept van het machtsevenwicht, dat voortkomt uit de erkenning van de tekortkomingen in de menselijke natuur. Terwijl de confucianistische traditie de inherente goedheid van de menselijke natuur benadrukt, komt in het praktische legalisme in China het ware perspectief van mensen op de menselijke natuur nauwer overeen met dat van Han Fei.

Han Fei (ca. 280–233 v.Chr.) is de grootste legalist in China die erkende dat alle mensen, zowel gewone mensen als elites, inherent egoïstisch en hebzuchtig zijn. Daarom pleitte hij voor de strikte handhaving van wetten en strenge bestraffing van wandaden, zonder discriminatie, om menselijke verlangens te manipuleren en deze op één lijn te brengen met de behoeften van de staat.

De heerser der mensen heeft twee zorgen: als hij alleen waardige mannen in dienst heeft, zullen zijn ministers het beroep op waardigheid gebruiken als middel om hem te intimideren; aan de andere kant, als hij mannen op een willekeurige manier promoot, zullen de staatszaken verprutst worden en nooit tot een goed einde komen. Als de heerser dus een voorliefde voor waarde toont, zullen zijn ministers er allemaal naar streven om een ​​aangename façade op hun daden te plakken om zijn verlangens te bevredigen. In zo’n geval zullen ze nooit hun ware aard laten zien, en als ze nooit hun ware aard laten zien, zal de heerser geen manier hebben om de bekwame van de waardeloze te onderscheiden.

— — Han Feizi (Geschriften van Meester Han Fei), Han Feizi (Geschriften van Meester Han Fei),vertaald door Burton Watson.

Als gevolg hiervan is de neiging tot wantrouwen en de kunst van het controleren en balanceren in de Chinese cultuur zo gegroeid dat deze, zo niet uniek, op zijn minst uitzonderlijk zeldzaam is in de verschillende beschavingen van de mensheid. Degenen die hierin geïnteresseerd zijn, kunnen er goed aan doen om verder te kijken dan de klassiekers van de ‘Vier Boeken en Vijf Klassieken’ [confucianistische canons] en de traditionele ‘mengxue’ (蒙学) werken voor kinderen te verkennen [een combinatie van kinderrijmpjes en leerboeken] belichamen de oprechte kijk op het leven en hebben een bredere en tastbare impact op de samenleving.

De confucianistische klassiekers leren dat het doel van lezen en bestuur is om ‘zichzelf te cultiveren, zijn gezin te reguleren, zijn staat correct te besturen, en het hele koninkrijk wordt rustig en gelukkig gemaakt’. [van Daxue, ook bekend als , as Great Learning, toegeschreven aan Zengzi, een van Confucius’ discipelen] Echter, in Shen Tong Shi (神童诗, Het Gedicht voor wonderkinderen) uit de Mengxue-traditie wordt de duidelijke waarheid uitgedrukt met zinnen als “Duizend pond van graan [verwijzend naar de rijke salarissen van hoge ambtenaren] komt uit het boek naar voren, “Een herenhuis van goud komt uit het boek” en “Een jade-achtige bruid komt uit het boek.”

Terwijl de klassiekers de inherente goedheid van de menselijke natuur bepleiten, vertelt de praktische en eerlijke wijsheid in het Mengxue-werk Zeng Guang Xian Wen (增广贤文, Verbeterde Uitgave van Wijze Woorden) ons: ‘Een gezicht kennen is duidelijk te zien, maar toch schrijft Zeng Guang Xian Wen (增广贤文,  Verbeterde uitgave van Wijze Woorden) “ Een gezicht kennen is duidelijk zichtbaar, maar het kennen van het hart is een ongrijpbare prestatie “, ‘Laat nooit je hoede varen’, ‘Als je anderen ontmoet, deel dan slechts drie van de tien gedachten; houd je ware zelf verborgen en in de schaduw gevangen.’ ‘Hou je mond en versterk je gedachten’, en bieden spreekwoorden als ‘In bergen staan vaak rechtopstaande bomen, de wereld ziet nooit één oprechte man’, ‘Relaties zijn zo broos als papier’, ‘Niemand ontsnapt aan de tongen van schaamte’ , nog steeds weerstaat niemand een woord van beschuldiging” “Vriendelijke zielen worden vaak uitgebuit, zoals zachte paarden altijd zwaar worden belast”, enz.

De werken van Mengxue zijn bedoeld voor het grote publiek, terwijl er niet kan worden aangenomen dat de heersende ‘elite’, met name de hoogste hiërarchie vertegenwoordigd door de keizer, minder scherpzinnig is dan het gewone volk. Hun ‘kunst van regeren’ is in feite geworteld in hun extreme opvatting dat de menselijke natuur inherent slecht is.

In middeleeuws Europa was de bestuursstructuur gebaseerd op een systeem van gelaagde ‘loyaliteit’ tussen heren en vazallen. Elke heer leek zich redelijk op zijn gemak te voelen door toe te staan dat zijn loyale vazallen, die hen trouw hadden gezworen, ongecontroleerd gezag uitoefenden binnen hun respectievelijke domeinen, wat resulteerde in een ietwat dom systeem waarin ‘de heer van mijn heer niet mijn heer is’.

Dit zou volslagen dwaasheid zijn in de ogen van de Chinese keizers. Zij wisten beter dan wie dan ook dat er maar weinig totaal oprechte mensen in de wereld zijn, en geen echt loyale ministers aan het hof.

  • Huishoudpersoneel pleegt altijd overspel en wordt daarom gecastreerd.
  • Gerechtsambtenaren zijn altijd partijdig en streven persoonlijke belangen na, dus naast het inzetten van eunuchen als speciale agenten voor toezicht, worden politieke vertrouwelingen ingezet om hun gezag te decentraliseren. Dit leidde tot een systeem waarbij het ‘Binnenhof’ het ‘Buitenhof’ overschaduwde.
  • Lokale functionarissen bepalen altijd hun eigen invloedsdomeinen, dus worden er vaak centrale werkgroepen uitgezonden om hun bevoegdheden te verspreiden, wat resulteert in een systeem waarin inspecteurs vaak de permanente functionarissen vervangen.
  • De menselijke natuur is inherent onvoorspelbaar, dus de macht moet over verschillende overheidsinstanties worden verdeeld. Dit zal uiteindelijk leiden tot een gefragmenteerd bestuur, wat aanleiding zal geven tot de periodieke behoefte aan concentratie van het gezag, vandaar de cyclus van scheiding en concentratie van machten.

Veel unieke kenmerken van de Chinese traditionele politiek van de afgelopen duizenden jaren, zoals terugkerende gevallen waarin eunuchen of de familie van de keizerin het hof domineerden, houden verband met deze praktijk van checks and balances die voortkomt uit een extreem pessimistische kijk op de menselijke natuur.

Primaire cycli van checks and balances 

Deze ‘scheiding der machten’, die voortkomt uit de wettische doctrine van de kwade menselijke natuur, werd in de loop van de Chinese geschiedenis steeds duidelijker.

De keizer verspreidde niet alleen de bevoegdheden van de hoofdadviseur [de belangrijkste functionaris onder het bewind van de keizer], maar ook de bevoegdheden van de centrale regeringsfunctionarissen en lokale overheidsfunctionarissen. Met betrekking tot de verschillende categorieën administratieve taken waren de militaire, civiele, financiële en juridische bevoegdheden verdeeld over verschillende afdelingen. Tijdens de Ming-dynastie (1368 – 1644 n.Chr.) Was de rechterlijke macht verdeeld over de ‘drie rechterlijke bureaus’, waaronder het ministerie van Justitie, de censoraat en het Hof van Justitie. Het militaire gezag was verdeeld over het Ministerie van Oorlog, de regionale militaire opperbevelhebbers en de niet-permanente generaals.

Er waren zelfs lagen op lagen van toezicht en spionage: ten eerste werd de Brocade Wacht  (锦衣卫, bestaande uit de persoonlijke lijfwachten van de keizer) opgericht om overheidsfunctionarissen te bespioneren; Vervolgens werd het Oosters Depot (东厂, bestaande uit eunuchen) opgericht om toezicht te houden op de Brocade Wacht. Vervolgens werd het Westelijke Depot (西厂, ook bestaande uit eunuchen )opgericht [om de bevoegdheden van het Oostelijke Depot in evenwicht te brengen en te verspreiden]. En ten slotte werd het Paleis Depot  (内行厂, ook onder het bestuur van eunuchen) opgericht, met toezicht op de Brocade Wacht, het Oosters Depot en het Westers Depot. Omdat de keizer niemand vertrouwde en alles onder controle wilde hebben, bestond er nooit een waterdicht systeem. Machten werden voortdurend verdeeld en herverdeeld, wat aanleiding gaf tot het unieke historische fenomeen van de ‘cyclus van scheiding der machten’ in de geschiedenis van China.

De cyclus van het binnenhof en het buitenhof

Door de hele geschiedenis van de dynastie heen koesterden keizers altijd het vermoeden dat hoffunctionarissen verraderlijke plannen beraamden en dat de hoofdadviseurs verraad beraamden. Bijgevolg kozen ze ervoor om te vertrouwen op politieke vertrouwelingen en vertrouwde adviseurs (het “Binnengerechtshof”) om de macht van het Buitengerechtshof te kanaliseren, waarbij ze soms zelfs het Buitengerechtshof buitenspel zetten.

Naarmate deze ooit zo geliefde vertrouwelingen echter invloed en verantwoordelijkheden verwierven, evolueerden ze naar een nieuw ‘Buitengerechtshof’, wat opnieuw argwaan wekte. De keizer zou dus een nieuwe groep vertrouwelingen en adviseurs oprichten om hun invloed te ondermijnen.

In de Han-dynastie (202 v.Chr. – 9 n.Chr.) had de hoofdadviseur bijvoorbeeld de macht over alle andere functionarissen en gerechtelijke aangelegenheden, dus vertrouwde de keizer de hoofdsecretaris (尚书), die oorspronkelijk verantwoordelijk was voor documentbeheer, toe (尚书) om zijn macht verdelen. Dit evolueerde naar het keizerlijke secretariaat (尚书省) dat zich uitstrekte van de Han-dynastie tot de Sui-dynastie (581-618 n.Chr.), waarbij de secretarissen de nieuwe de facto hoofdadviseurs werden.

Bijgevolg vertrouwden keizers tijdens de Tang-dynastie (618-907 n.Chr.) opnieuw sterk op naaste hovelingen die “mogen overleggen met het paleissecretariaat en de kanselarij” (同中书门下) en gebruikten ze om het keizerlijke secretariaat te marginaliseren. [Het paleissecretariaat en de kanselarij waren in de Tang-dynastie respectievelijk de overleg- en uitvoerende organen van de regering.]

Tijdens de Song-dynastie (960-1279 n.Chr.) was de gezamenlijke manager van zaken met het paleissecretariaat en de kanselarij (同中书门下平章事, afgekort同平章同平章of平章) )uitgegroeid tot de nieuwe adviseur-in-chief en hoofd van het Buitenhof, genaamd het Paleissecretariaat (中书省)..

Daarom verzamelden keizers tijdens de Ming-dynastie (1368-1644 n.Chr.) een groep “Grote Academici” (technocraten 大学士) dicht bij hen om het “Kabinet” (内阁) te vormen om zodoende het Paleissecretariaat buitenspel te zetten, wat uiteindelijk leidde tot de afschaffing van de functie van hoofdadviseur (in 1380). In de latere periode van de Ming-dynastie kreeg het kabinet echter ook aanzienlijke macht, en figuren als Yan Song (严嵩, 1480-1567 n.Chr.) en Zhang Juzheng (张居正, 1525-1582 n.Chr.), die ooit grote academici waren, transformeerden van secretarissen tot effectieve hoofdadviseurs die echte politieke invloed hadden.

Als gevolg hiervan zag de Qing-dynastie (1644–1911 n.Chr.) de opkomst van secretariaatteams zoals de Zuidelijke Studiedienst (南书房) en de Raad van State (军机处), gericht op het buitenspel zetten van het kabinet. Veel historische verslagen suggereren dat de oprichting van de Raad van State “uiteindelijk” de kwestie van de strijdende bevoegdheden tussen de keizer en de raadsman oploste. Werd de aanvankelijke aanstelling van de hoofdsecretaris tijdens de regering van keizer Wu van Han (141-87 v.Chr.) echter niet ook als de ‘ultieme’ oplossing beschouwd? Zonder de revolutie van 1911, die de Qing-dynastie ten val bracht, kan men zich voorstellen dat de cyclus van secretariaten die het Buitenhof buiten spel zetten, voor onbepaalde tijd zou voortduren.

Waren we zelfs na de Revolutie van 1911 niet getuige, meer dan 60 jaar later, van een ander team van het secretariaat dat de ‘Culturele Revolutie Groep’ , leidde (中央文革小组), het Politbureau buitenspel zette en de autoriteit van de hoofdadviseur uitdaagde ? Deze cyclus kan als volgt worden geïllustreerd:

De cyclus van centrale inspecteurs en lokale potentaten 

Door de geschiedenis heen hebben keizers plaatselijke functionarissen er altijd van verdacht een verborgen agenda te hebben. Als gevolg hiervan stuurden ze regelmatig centrale vertegenwoordigers om deze regio’s te inspecteren en verleenden ze hen aanzienlijke bevoegdheden.

In de loop van de tijd verschoven deze centrale vertegenwoordigers van louter tussenbeide komen in lokale aangelegenheden naar het op zich nemen van een meer dominante rol in het lokale bestuur. Ze evolueerden van het verdelen van het gezag van lokale heersers naar het volledig buitenspel zetten van hen. Tijdelijke gezanten werden invloedrijke lokale machtsspelers en evolueerden uiteindelijk naar een nieuwe generatie lokale heersers. Vervolgens zou de keizer nieuwe centrale vertegenwoordigers sturen om dezelfde gebieden onder de loep te nemen.

Tijdens de Qin-dynastie vormden prefecturen () provincies en districten bijvoorbeeld () formele lokale overheidsentiteiten. De keizer bleef echter ongerust, wat leidde tot de oprichting van regionale inspecteurs (刺史) tijdens de Han-dynastie. Elk van de regionale inspecteurs kreeg de taak toezicht te houden op een van de dertien provincies (), die aanvankelijk waren aangewezen als gebieden voor inspectieverantwoordelijkheid. De inspecteurs waren primair verantwoordelijk voor het uitvoeren van inspectiereizen, in tegenstelling tot het dienen als permanente functionarissen. Niettemin breidde het gezag van deze inspecteurs zich geleidelijk uit toen de Han-dynastie haar einde naderde. Ze veranderden van louter tussenpersoon in een op zichzelf staande invloedrijke figuur, en veranderden uiteindelijk van centrale vertegenwoordiger in nieuwe lokale functionarissen. Als gevolg daarvan evolueerden de provincies van inspectiegebieden naar administratieve regio’s op een hoger niveau dan het prefectuurniveau.

Als gevolg daarvan begon de centrale overheid zich zorgen te maken dat de macht van de regionale inspecteurs in elke provincie te diepgeworteld was geraakt. Tijdens de Tang-dynastie werden nieuwe posities opgericht die bekend staan als ” Circuittoezichtcommissarissen” (诸道按察使) om toezicht te houden op verschillende prefecturen. Tijdens de Song-dynastie introduceerden veranderingen in de administratieve afdelingen circuits () als administratieve eenheden op een hoger niveau boven de provincies. De functionarissen die de leiding hadden over deze circuits (路官), zoals Pacificatiecommissarissen, (安抚使), evolueerden van louter inspecteurs naar topautoriteiten in hun respectieve regio’s.

Dit leidde tot hernieuwde verdenkingen van het keizerlijk hof, wat aanleiding gaf tot de uitzending van vertegenwoordigers naar de verschillende circuits om ‘zaken te regelen met de paleissecretariaten van de afdelingen’  (行中书省事, afgekort als行省), die feitelijk optraden als centrale vertegenwoordigers met speciale opdrachten. Destijds waren deze “Zaakgemachtigden bij de Afdeling Paleissecretariaten” nog functionarissen, uitgezonden door de centrale overheid en onderdeel van het centrale Paleissecretariaat. Tijdens de Yuan-dynastie waren deze bijkantoorsecretariaten echter geëvolueerd naar administratieve regio’s op een hoger niveau boven de circuits, en de “Zaakgemachtigden” (行省平章) werden de nieuwe heersers van deze regio’s. Als gevolg daarvan arriveerden er opnieuw nieuwe centrale vertegenwoordigers, en dit markeerde de opkomst van de “Grote Coördinatoren” (巡抚) tijdens het midden van de Ming-dynastie.

De volledige titel van de Grote Coördinator was “Vice (of Associate) Hoofdcensor Coördinatie van het Censoraat van de ×× Provincie”, soms met de aanvullende titel van Viceminister van Oorlog (兵部侍郎) De Grote Coördinator stond dus in de volksmond bekend als (部院), wat aangaf dat het ambtenaren waren die waren uitgezonden door de centrale toezichthoudende instelling (het Censoraat) of de centrale militaire instelling (het Ministerie van Oorlog). Tegen het einde van de Ming-dynastie was de rol van de Grote Coördinatoren echter verschoven van tijdelijke inspecties naar permanente posities, en was hun gezag aanzienlijk toegenomen. Echte provinciale functionarissen, zoals provinciale administratieve commissarissen

Echte provinciale bestuurders, zoals de Provinciale Administratieve Commissarissen (buzheng shi, 布政使) werden nominale posities. Na de verovering van de Qing-dynastie werden de Grote Coördinatoren uiteindelijk de hoogste provinciale functionarissen, vergelijkbaar met regionale gouverneurs.

Deze cyclus kan als volgt worden geïllustreerd:

De cyclus van scheiding en concentratie van lokale overheden

Mede als gevolg van de verdenkingen van de keizer jegens lokale heersers (诸侯), hebben keizerlijke rechtbanken in alle dynastieën de neiging verschillende facetten van lokale administratieve bevoegdheden te scheiden. Ze kenden militaire, civiele, financiële en gerechtelijke bevoegdheden toe aan verschillende functionarissen, en zorgden ervoor dat deze bevoegdheden verschillend en parallel bleven, waarbij elk rapporteerde aan hun respectievelijke hogere autoriteiten op centraal niveau, allemaal in een poging om de controles en evenwichten te handhaven. Een dergelijk systeem bleek echter vaak zeer inefficiënt. Omdat meerdere instanties bij de besluitvorming betrokken waren, raakte het bestuur gefragmenteerd; In tijden van crisis schoven ambtenaren vaak de schuld op elkaar af of raakten verwikkeld in interdepartementale geschillen, wat soms resulteerde in een volledige verlamming van de overheidsfuncties.

Als gevolg hiervan werd het noodzakelijk een hogere functionaris aan te stellen om toezicht te houden op de verschillende aspecten van het bestuur en om het gezag te concentreren. Dit bracht echter ook het risico met zich mee dat er sprake was van een buitensporige concentratie van macht, waardoor het centrale gezag werd ondermijnd. Zo zou de slinger weer terugzwaaien richting scheiding.

Tijdens de Qin- en Han-dynastieën bijvoorbeeld waren de bevoegdheden op prefectuurniveau aanvankelijk gescheiden, waarbij de prefectuuradministrateur verantwoordelijk was voor het bestuur, de prefectuurcommandant toezicht hield op militaire zaken en de prefectuurcensor de gerechtelijke zaken en inspecties beheerde. Deze drie takken van de overheid opereerden onafhankelijk van elkaar.

Vanaf de Oostelijke Han-dynastie (25-220 n.Chr.) tot de Sui-dynastie begonnen provinciale inspecteurs echter aanzienlijk gezag uit te oefenen, waarbij ze de controle over het militaire, civiele, financiële en juridische systeem overnamen, en zich opstelden als lokale keizers. Tegen de tijd dat de Song-dynastie het circuitsysteem oprichtte, waren er nieuwe kantoren zoals de Militaire Commissie (帅司), de Transportcommissie (漕司) en de Juridische Commissie (宪司), elk onder leiding van een hoofdfunctionaris, ingevoerd op circuitniveau om het gezag van provinciale gouverneurs en militaire commandanten te verdelen. Dit was een typisch systeem van lokale scheiding der machten.

Tijdens de Yuan-dynastie, met de opkomst van het provinciaal bestuur, was het lokale gezag opnieuw geconcentreerd. Zaakgemachtigden werden de belangrijkste leiders van hun respectievelijke provincies, die binnen hun domeinen aanzienlijke macht uitoefenden. Midden in de Yuan-dynastie laaiden conflicten op tussen de provinciale legers. Tegen het einde van de Yuan-dynastie had dit geconcentreerde machtssysteem zelfs geleid tot de opkomst van provinciale krijgsheren die hun territoria controleerden.

De Ming-dynastie erkende deze kwesties en schafte de positie van Zaakgemachtigden af en richtte binnen elke provincie drie kantoren op: het Provinciaal Administratiekantoor (布政使司)onder de jurisdictie van het Paleissecretariaat, verantwoordelijk voor burgerlijke zaken; het Provinciaal Gerechtelijk Bureau (按察使司), onder de jurisdictie van de censoraat, verantwoordelijk voor gerechtelijke zaken; en het Provinciaal Militair Bureau (都指挥使司), onder de jurisdictie van het Bureau van de Opperbevelhebber, verantwoordelijk voor militaire zaken. Deze drie kantoren opereerden onafhankelijk van elkaar, waardoor de machtsconcentratie werd geëlimineerd.

Hoewel hiermee de kwestie van krijgsheren werd aangepakt, leidde dit echter tot bureaucratische geschillen en inefficiënties. Tegen het einde van de Ming-dynastie werd de wijdverbreide benoeming van Grote Coördinatoren noodzakelijk om het gezag van deze drie ambten te verenigen. Na de verovering van de Qing-dynastie werden de Grote Coördinatoren en de gelijktijdig opgerichte Directeur-Generaal (总督) machtige regionale autoriteiten. Dit patroon zette zich voort tot in de late Qing-dynastie en de vroege Republiek China, waarbij militaire krijgsheren controle uitoefenden in verschillende regio’s.

Deze cyclus kan als volgt worden geïllustreerd:

De cyclus van perifere macht en autonomie van de basis

Daarnaast zijn er verschillende vergelijkbare cycli, zoals de cyclus van perifere macht en autonomie van de basis. Door de Chinese geschiedenis heen hebben regeringen groot belang gehecht aan het uitbreiden van hun top-down bureaucratische structuren naar elk plattelandshuishouden, in navolging van het legalistische concept van ‘uniforme registratie van de bevolking’. Deze aanpak had echter ook zijn nadelen: het leidde tot buitensporige controle, administratieve chaos en hoge operationele kosten.

Als gevolg hiervan werden aanpassingen doorgevoerd, werd lokale autonomie op het basisniveau geïntroduceerd en trok de regering een of twee niveaus terug uit de periferie van de politieke macht. Niettemin leidde deze verschuiving vaak tot lokale sterke mannen die gezag uitoefenden binnen dorpen en gemeenten, waardoor de controle van het autoritaire regime werd uitgedaagd. Als gevolg hiervan breidde de politieke macht zich uit naar de periferie.

In de Qin-dynastie verbood de legalistische regering bijvoorbeeld niet alleen de vorming van clannederzettingen, maar richtte ze ook ingewikkelde dorps- en districtsorganisaties op. Ze introduceerden ook het “lüli shiwu” (闾里什五)systeem [waarbij leiders werden geselecteerd op basis van groepen van elke vijf tot tien huishoudens. Deze leiders waren belast met het handhaven van de lokale veiligheid en hadden de verantwoordelijkheid om personen met verdacht gedrag te melden.] In die tijd werden lokale ‘dorpsfunctionarissen’ vaak gecompenseerd voor hun rol en werden ze gekozen op basis van hun kracht en waardigheid in plaats van op basis van hun lokale reputatie. of morele status. Sommigen waren zelfs buitenstaanders die officiële titels bezaten die door de staat waren verleend en officiële taken uitvoerden.

Tijdens de Oostelijke Han-dynastie waren lokale clans echter steeds prominenter geworden en ging het dorpsbestuur achteruit. Lokale elites werden de invloedrijke ‘clanleiders’ die onafhankelijk van het centrale gezag opereerden.

Later schafte het keizerlijk hof van de Noordelijke Wei-dynastie, in een poging om de controle op het basisniveau terug te krijgen, de clanleiders af en stelde een drieledig systeem van 5, 25 en 125 huishoudens in. Lokale gemeenschapsorganisaties keerden echter geleidelijk terug naar een grotere autonomie tijdens de Sui- en Tang-dynastieën. Als gevolg hiervan implementeerde Wang Anshi, de toenmalige hoofdadviseur, tijdens de Noordelijke Song-dynastie het baojia-systeem (保甲法) [ook bekend als de dorpsverdedigingswet of de veiligheidsgroepwet] dat gericht was op het reorganiseren van plattelandsgemeenschappen.

Deze terugkerende cyclus van perifere macht en autonomie aan de basis bleef voortduren, waarbij de Yuan-dynastie, de Ming-dynastie en de Republiek China (1912-1949) elk op verschillende momenten in de geschiedenis vergelijkbare landelijke bestuurssystemen herintroduceerden.

Glorieuze prestaties en grote vernietiging

Dergelijke politieke cycli, gekenmerkt door uitbuiting van eigenbelang om eigenbelang tegen te gaan, institutionele checks and balances, de slinger tussen autocratie en autonomie, voortdurende achterdocht jegens ondergeschikten en aanhoudende cycliciteit die duizenden jaren overspant, gaan de tedere theorie van Confucius ver te boven. dat “Goed bestuur betekent dat de prins prins is en de minister minister; de vader is vader en de zoon is zoon.”

Opgemerkt moet worden dat dit ingewikkeld ontworpen bestuurssysteem inderdaad zeer volwassen was, zelfs ‘modern’ of diep ‘rationeel’, onder traditionele politieke omstandigheden. Terwijl de westerse middeleeuwse relaties tussen heren en vazallen zich nog steeds in een staat van ‘loyaliteits’-chaos bevonden, hadden de Chinezen de kunst van het elkaar beschermen al tot bijna perfectie gebracht.

De westerse overgang van de aristocratie naar het ambtenarenapparaat vond veel later plaats dan de Chinese verschuiving van de heerschappij van vooraanstaande families naar een bureaucratische heerschappij. In bepaalde aspecten werden westerse systemen beïnvloed door het Chinese imperiale examensysteem (Kējǔ 科举). Bovendien waren de westerse samenlevingen niet in staat hun trots opzij te zetten en namen ze niet de praktijk van China over, dat wil zeggen het inzetten van legers om kandidaten één voor één nauwlettend in de gaten te houden om oneerlijk gedrag in hun streven naar ‘duizend pond graan’ te voorkomen. ‘een herenhuis van goud’ of ‘een jade-achtige bruid’.

Deze twee concepten van ‘de menselijke natuur als inherent slecht’ en ‘checks and balances’ zijn echter fundamenteel verschillend. Het legalistische geloof in de ‘slechte menselijke natuur’ leidt tot extreem despotisme – despotischer dan de aristocratie, terwijl de moderne westerse interpretatie van de ‘slechte menselijke natuur’ leidt tot anti-despotisme – democratischer dan de aristocratie. De eerste draait om imperiale autoriteit, zoals verwoord door Huang Zongxi, met als doel de wereld te beschermen ‘binnen de zak van de soeverein’, wat de intentie betekent om de controle over de wereld binnen het privédomein van één enkele familie te beperken en inmenging van anderen te voorkomen. . Het moderne westerse concept van ‘checks and balances’ daarentegen concentreert zich op individuele rechten, en het gebruik van macht tegen macht is erop gericht te voorkomen dat tirannen de publieke sfeer monopoliseren. De eerstgenoemde handhaaft het goddelijk imperiale gezag, terwijl de laatstgenoemde de inherente mensenrechten waarborgt.

Daarom is het geen verrassing dat de kloof tussen deze twee theorieën over de ‘kwaadaardige menselijke natuur’ en twee systemen van ‘machtsevenwicht’ nog groter is dan de kloof tussen elk van hen en de ideeën van menselijke goedheid en harmonie (zoals de Chinese confucianistische theorie). ethiek en de feodale heer-vazalrelaties in het middeleeuwse Europa). Het is dus niet moeilijk te begrijpen waarom China in het tijdperk van ‘kritiek op het confucianisme en het bevorderen van legalisme’ in de jaren zeventig, toen China zich afwendde van de confucianistische principes van welwillendheid en gerechtigheid en de traditionele deugden van warmte, nederigheid, respect en soberheid, kwam niet dichter bij de democratie en het constitutionalisme, maar dreef juist verder weg.

Vanuit praktisch perspectief heeft dit ‘gerationaliseerde’ systeem echter uitzonderlijk stand gehouden, voornamelijk vanwege deze twee redenen: aan de positieve kant heeft het opmerkelijke veerkracht getoond dankzij zijn sterke focus op administratieve veiligheid. Bovendien heeft het zeer ingewikkelde systeem van checks and balances, dat in de eerste plaats is ontworpen voor politieke waarborgen, ook een rol gespeeld bij het reguleren van het bestuur en het beletten dat ambtenaren schadelijke acties richting het volk ondernemen. Deze twee factoren hebben ervoor gezorgd dat dit systeem sinds de Qin-dynastie meer dan tweeduizend jaar heeft kunnen voortbestaan zonder enig echt haalbaar alternatief tegen te komen, en indrukwekkende prestaties heeft verzameld over een langere periode van continuïteit.

Aan de andere kant zijn de inherente, fundamentele tekortkomingen binnen dit systeem echter onoverkomelijk. Daarom resulteert de continuïteit ervan niet in langdurige stabiliteit, maar wordt deze bereikt via de verschillende eerder genoemde cycli. In werkelijkheid vertegenwoordigen deze cycli het uitbreken van geaccumuleerde problemen en leiden ze tot aanzienlijke verstoringen, die net zo verbazingwekkend zijn als de culturele prestaties van China. Gedurende meer dan tweeduizend jaar geschiedenis heeft dit terugkerende drama zich afgespeeld volgens een patroon dat is ingekapseld in een oud Chinees gezegde: ‘Verdeeldheid volgt onvermijdelijk op een langere periode van eenheid, en eenheid keert onvermijdelijk terug na een langere periode van verdeeldheid; chaos brengt orde voort, en orde brengt chaos voort.”