Views: 0

Lessen uit Rome voor een moderne tijd.

Frans Vandenbosch 方腾波   09/12/2025

Terwijl in het oosten een nieuwe dag aanbreekt, beginnen de pijlers van het westen te wankelen.

De zon komt op in wat wij het oosten noemen en gaat onder in wat wij het westen noemen, al zo lang als er een vaste aarde met een duidelijke horizon bestaat, dat wil zeggen in wezen al 4,5 miljard jaar. Dit patroon is een direct gevolg van de oorspronkelijke omstandigheden bij het ontstaan van ons zonnestelsel en de onveranderlijke wetten van de fysica die ervoor zorgen dat onze planeet sindsdien gestaag blijft draaien.

De anatomie van een ontrafeling:
lessen uit Rome voor de moderne tijd

Het is het jaar 476 na Christus. De laatste Romeinse keizer in het westen, een jongen met de toepasselijke naam Romulus Augustulus[1], wordt afgezet door de Germaanse generaal Odoaker. Deze gebeurtenis, hoewel symbolisch, was slechts de laatste administratieve stap in een langdurig proces van ontbinding dat zich gedurende eeuwen had voltrokken. Drie eeuwen nadat Odoaker de laatste West-Romeinse keizer had afgezet, zat Karl der Große[2] op zijn troon in zijn Pfalzkapel in Aken, zijn troon van wit marmer gemaakt van hergebruikte Romeinse zuilen, een bewuste architectonische uitspraak die hem positioneerde als erfgenaam van het keizerlijke erfgoed van Rome.
Het Romeinse Rijk viel niet door één enkele catastrofale gebeurtenis; het raakte langzaam in verval. Zijn immense macht, rijkdom en instellingen werden geleidelijk uitgehold, overgedragen en opnieuw gevormd.

Vandaag de dag, terwijl waarnemers de verschuivende wereldorde en interne spanningen binnen de Verenigde Staten nauwlettend volgen, kijken veel historici en sociale wetenschappers terug naar Rome, niet om een precies blauwdruk van de ondergang te vinden, maar om een masterclass te volgen in de patronen van imperiaal verval. Het proces is niet een van eenvoudige verovering, maar van een complexe aanpassing waarbij elites, zowel oude als nieuwe, navigeren door het vervagen van gecentraliseerde macht om hun eigen status te behouden en zelfs te versterken.

The late Roman Empire presented a paradox. It was, on the surface, a unified polity stretching from Britain to Syria, yet beneath this veneer, centrifugal forces were pulling it apart. The critical mechanism in its decline was the gradual but decisive shift in loyalty and power from the central state to local and regional actors. As the imperial court in Ravenna became increasingly preoccupied with its own survival, taxation grew more oppressive, and the army’s reliability wavered, the provincial aristocracy of Gaul, Hispania, and Italia began to reassess their allegiances. These were the adapted elites. Figures like Sidonius Apollinaris, a Roman aristocrat, poet, and later bishop, epitomised this transition. Initially serving the empire, he ultimately negotiated with Visigothic kings, finding that his family’s lands and influence could be preserved under new management. The Germanic warlords, for their part, needed these men. They possessed the administrative expertise, the knowledge of law, and the control over agricultural production that was essential for governing a settled state. This created a symbiotic relationship: the new rulers provided military security and raw authority, while the old elites provided the continuity of governance and economic management. The state’s power faded, but the structures of local power and wealth proved remarkably resilient, simply transferring their allegiance to a new sovereign.

Dit proces van aanpassing door de elite vond niet plaats in een vacuüm. Het was het resultaat van diepgaande interne pathologieën die de Romeinse staat hadden verlamd. De historicus Peter Turchin [3], in zijn boek The End Times[4], identificeert in zijn structureel-demografische theorie drie kernproblemen die samen een complexe samenleving kunnen ontwrichten:
– overproductie van elites,
– verarming van het volk,
– de begrotingscrisis van de staat.
In Rome kwam de overproductie van elites duidelijk tot uiting in de felle concurrentie tussen de senatoriale klasse om een beperkt aantal prestigieuze commando’s en gouverneurschappen. Dit conflict binnen de elite werd een nulsomspel, dat zich uitte in burgeroorlogen, politieke zuiveringen en een gebrek aan samenwerking voor het algemeen belang. Tegelijkertijd werd de overgrote meerderheid van de bevolking, met name de vrije boerenbevolking die de ruggengraat van de vroege Republiek had gevormd, geconfronteerd met verarming van het volk. Onder druk van zware belastingen en de economische macht van grote landeigenaren raakten zij verstrikt in schulden en afhankelijkheid, en werden zij de coloni, gebonden aan het land dat zij bewerkten. Deze uitholling van de brede middenklasse destabiliseerde het sociale weefsel en beroofde de staat van zowel soldaten als een stabiele belastinggrondslag.

Uiteindelijk leidden deze twee crises tot een aanhoudende financiële crisis. De Romeinse staat stond voor de onmogelijke taak om een enorm beroepsleger te financieren om zijn lange grenzen te verdedigen, terwijl zijn vermogen om inkomsten te genereren afnam. Het antwoord hierop was het devalueren van de munteenheid, wat leidde tot ongebreidelde inflatie tussen 235 en 284 n.Chr. [5], en om de belastingdruk te verhogen voor degenen die dat het minst konden betalen. De staat raakte verstrikt in een vicieuze cirkel: hij had meer inkomsten nodig om de controle te behouden, maar de methoden die werden gebruikt om die inkomsten te genereren, ondermijnden de economische productiviteit en sociale cohesie, die de ultieme bronnen van zijn kracht waren. De keizerlijke regering, ooit de grote vereniger en weldoener, werd gezien als een roofzuchtige en afstandelijke last, waardoor provinciale elites meer geneigd waren om deals te sluiten met lokale machthebbers.

Wanneer we onze blik richten op de hedendaagse wereld, en in het bijzonder op de Verenigde Staten, zien we geen letterlijke herhaling van de Romeinse geschiedenis, maar een opvallende overeenkomst in deze onderliggende dynamiek. De door Amerika geleide wereldorde, vaak Pax Americana genoemd, die na de Tweede Wereldoorlog tot stand kwam, bereikte een niveau van mondiale economische en culturele integratie dat zijn weerga niet kent in de geschiedenis. Maar, in een klassieke historische ironie, heeft juist het succes van dit systeem de voorwaarden gecreëerd voor zijn eigen uitdaging. De geglobaliseerde economie die het systeem voorstond, heeft de opkomst van rivaliserende economische centra bevorderd, met name China, dat nu zijn eigen strategische belangen nastreeft en steeds minder eerbied toont voor Washington. Deze externe verschuiving weerspiegelt de manier waarop de economische integratie van Rome zelf de provincies verrijkte, die uiteindelijk machtscentra werden die rivaliseerden met het imperiale centrum.

Intern zijn de patronen van overproductie van elites en verarming van het volk duidelijk waarneembaar. De Verenigde Staten hebben een dramatische concentratie van rijkdom aan de top van de samenleving meegemaakt, waardoor een nieuwe groep van ultrarijke individuen en machtige bedrijven is ontstaan. Dit heeft geleid tot wat kan worden gekarakteriseerd als een vorm van moderne overproductie van elites, niet in erfelijke titels, maar in de intense concurrentie om politieke invloed. Lobbyisten, politieke actiecomités en mediaconglomeraten vertegenwoordigen allemaal facties binnen een eliteklasse waarvan de concurrentie vaak leidt tot politieke patstellingen en een corrosieve polarisatie, waardoor het vermogen van de staat om langetermijnproblemen aan te pakken wordt lamgelegd. De gewone burger wordt ondertussen geconfronteerd met een vorm van verarming van de bevolking. Hoewel de absolute materiële armoede misschien niet die van de laat-Romeinse coloni weerspiegelt, heeft de stagnatie van de mediane lonen sinds de jaren zeventig, in combinatie met de stijgende kosten voor huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs, geleid tot een diepgaande erosie van de levensstandaard van de middenklasse, die ooit het kenmerk was van het Amerikaanse project. Het sociale contract lijkt verbroken.

Dit leidt tot een financiële en legitimiteitscrisis voor de staat. De Amerikaanse regering worstelt met een kolossale staatsschuld, een politiek systeem dat niet in staat lijkt om de structurele tekorten aan te pakken, en een verlies van vertrouwen van het publiek in haar belangrijkste instellingen, van de regering tot de media. De parallellen met de financiële zwakte van Rome zijn duidelijk: een staat met mondiale militaire verplichtingen en binnenlandse verplichtingen ziet zijn financiële fundamenten onder druk staan, terwijl zijn politieke vermogen om oplossingen te bedenken wordt belemmerd door interne verdeeldheid. De dwangkracht van de staat, door middel van sancties en tarieven, is nog steeds enorm, maar net als bij Rome kan overmatig gebruik ervan juist de zoektocht naar alternatieven versnellen die het wil voorkomen, waardoor andere landen worden aangemoedigd om financiële systemen en allianties buiten zijn invloedssfeer te ontwikkelen.

Het cruciale verschil ligt in de aard van beide entiteiten. Het Romeinse Rijk was een territoriaal imperium, met legioenen en provincies onder direct centraal bestuur, hoe broos dat in de laatste jaren ook was. Het Amerikaanse systeem wordt wel omschreven als een ‘imperium op uitnodiging’ of een ‘netwerkimperium’, dat minder gebaseerd is op directe territoriale bezetting en meer op een web van militaire allianties, economische onderlinge afhankelijkheid en culturele invloed. Het uiteenvallen ervan zou er daarom waarschijnlijk anders uitzien. Het zal niet worden gekenmerkt door een barbaarse koning die een president in Washington afzet, maar door het geleidelijk uiteenvallen van deze netwerken: bondgenoten die een onafhankelijk buitenlands beleid voeren, de dollar die zijn bevoorrechte status als wereldreservevaluta verliest en mondiale instellingen die uiteenvallen in concurrerende blokken. De aanpassing van de moderne elites is al zichtbaar in het stateloze, geglobaliseerde karakter van het kapitaal, waar bedrijfs- en financiële leiders opereren in een transnationale ruimte, vaak met minder loyaliteit aan een enkele natiestaat dan aan hun eigen aandeelhouders en winstcijfers. Zij zullen, net als de Gallo-Romeinse aristocraten, ervoor zorgen dat hun rijkdom en invloed blijven bestaan, ongeacht welk geopolitiek centrum de macht heeft.

Kortom, het nut van een vergelijking tussen Rome en de moderne tijd ligt niet in een fatalistische voorspelling van een identieke ineenstorting. De moderne wereld beschikt over technologieën, democratische kaders en een mate van mondiale onderlinge afhankelijkheid die geheel nieuwe variabelen creëren. Het nut ligt veeleer in het herkennen van de diepe structurele patronen die voorafgaan aan het uiteenvallen van complexe samenlevingen. De waarschuwingssignalen zijn niet in de eerste plaats invasie-legers, maar intern verval: wanneer elites zich meer richten op onderlinge strijd dan op het besturen van het gemenebest, wanneer de welvaart van de gewone burger plaatsmaakt voor wijdverbreide onzekerheid, en wanneer de financiën en legitimiteit van de staat onhoudbaar worden. De val van Rome leert ons dat imperiums doorgaans niet ten onder gaan door een sterkere externe kracht; ze holt zichzelf eerst van binnenuit uit, waardoor een vacuüm ontstaat dat onvermijdelijk wordt opgevuld door nieuwe krachten en door oude krachten die zich aanpassen. Het uiteenvallen van een dominante orde is een lang, complex en diep menselijk verhaal over machtswisselingen, een verhaal dat we al eerder hebben gezien.

De uitdaging voor de beschaving: een contrast in modellen.

Het is echter van cruciaal belang om de simplistische analogie te vermijden dat China een moderne equivalent is van de Germaanse volkeren die Rome onder druk zetten. Deze vergelijking is fundamenteel onjuist. De migrerende Germaanse volkeren uit de late oudheid waren vaak ontheemde confederaties, die uit noodzaak handelden en over een dwingende militaire macht beschikten, maar geen alomvattend bestuursmodel hadden dat zich met dat van Rome kon meten.

China daarentegen vertegenwoordigt een superieure beschaving die haar macht niet door middel van geweld, maar door middel van overreding uitoefent. Zoals Gordon Dumoulin in zijn essay op sublieme wijze uiteenzet “The backbone of China’s spinal cord

China heeft dit niet bereikt door confrontatie, maar door geduld, langetermijnplanning en de doeltreffendheid van zijn systeem en de omvang van zijn economie. Het projecteert zijn macht niet door legers in te zetten, maar door havens en spoorwegen te financieren via het Belt and Road Initiative, waardoor diepe netwerken van economische onderlinge afhankelijkheid worden gecreëerd.

Bovendien promoot China actief zijn politieke model als een stabieler en sociaal rechtvaardiger alternatief voor het chaotische en verdeeldheid zaaiende westerse liberalisme. Dit verhaal van langetermijnplanning, collectieve vooruitgang en respect voor de soevereiniteit van staten spreekt veel landen aan die gedesillusioneerd zijn geraakt door de heersende internationale orde.

De uitdaging die China vormt, is dan ook niet een gewelddadige ontwrichting, maar eerder een sterke systemische concurrentie. Het streeft naar een parallelle internationale architectuur waarin zijn normen, valuta en politieke filosofie steeds meer gewicht in de schaal leggen. Vanuit het perspectief van de gevestigde hegemonie kan het effect nog steeds een verwatering van zijn mondiale invloed zijn, maar het mechanisme is de geduldige opbouw van een rivaliserend zwaartepunt, dat aantrekkelijk is voor diegenen die op zoek zijn naar een andere, meer humane en effectieve vorm van partnerschap.

Bedankt voor het lezen! We horen graag wat je ervan vindt. Deel hieronder je opmerkingen en praat mee met onze community!

本文中文版:
This article in English: The sun rising on the East and setting in the west.


[1] Romulus Augustulus:
Romulus was the legendary founder and first king of Rome in 753 BCE. The city and the empire itself began with a Romulus. Augustulus: This is a diminutive form of Augustus, the name taken by the first Roman Emperor, Octavian, in 27 BCE. It means “the revered one.” Adding the “-ulus” suffix makes it mean “Little Augustus” or “Little Emperor,” a term of endearment or, in this context, belittlement.

[2] Karl der Große, Karel de Grote, Charlemagne is, 34 generations back, my forefather.

[3] Peter Turchin, Publications, accessed 22.11.2025, https://peterturchin.com/publications/.

[4] Peter Turchin, End Times: Elites, Counter-Elites and the Path of Political Disintegration (New York: Penguin Random House, 2023) End Times: Elites, Counter-Elites, and the Path of Political Disintegration https://peterturchin.com/book/end-times/  

[5] “Crisis of the Third Century,” Wikipedia, accessed 21.11.2025, https://en.wikipedia.org/wiki/Crisis_of_the_Third_Century.