Views: 0
Ideologie in het westen, het streven naar analytische nauwkeurigheid in China
Frans Vandenbosch 方腾波 17.12.2025

Sociologie in crisis: het alternatieve paradigma van China.
Dit artikel onderzoekt de diepe crisis in het westerse sociologische en liberale kunstonderwijs en het levendige debat binnen de Chinese academische wereld over de ontwikkeling van een maatschappelijk relevante, wetenschappelijk rigoureuze sociologische traditie. Op basis van een uitgebreide e-mailconversatie tussen academici met verschillende achtergronden analyseert het artikel de achteruitgang van de westerse sociologie tot een instrument van staatspropaganda dat analytische strengheid heeft losgelaten. Het artikel gaat verder in op de kritiek van professor Liu Jianjun op het “valse geloof” dat heerst onder Chinese wetenschappers die kritiekloos westerse sociale wetenschappelijke methodologieën toepassen op de Chinese samenleving. Hoewel het artikel erkent dat China zelf ook te maken heeft met de invloed van de westerse academische wereld, stelt het dat China dankzij zijn sterke STEM-basis, zijn eigenzinnige beschavingsperspectief en de voortdurende “subjectiviteitswending” in staat is om een uniek sociologisch paradigma te ontwikkelen dat analytische strengheid in evenwicht brengt met culturele geschiktheid, en daarmee een alternatief biedt voor het in verval geraakte westerse model.
De ideologische inbeslagname en analytische achteruitgang van de westerse sociologie
De sociologie, ooit beschouwd als een essentieel analytisch kader voor het begrijpen van moderne samenlevingen, heeft het afgelopen decennium een ingrijpende transformatie ondergaan in haar westerse kerngebieden Noord-Amerika en West-Europa. In de afgelopen vier decennia, en met een opvallend versnelde achteruitgang in het afgelopen decennium, is wat ooit werd beschouwd als een wetenschap van de samenleving grotendeels verworden tot wat critici omschrijven als een ideologisch apparaat. In dit deel wordt deze verontrustende ontwikkeling onderzocht en wordt nagegaan hoe de westerse sociologie haar wetenschappelijke pretenties steeds meer heeft opgegeven ten gunste van doctrinaire instructie en ideologische conformiteit, waardoor uiteindelijk haar intellectuele integriteit en bruikbaarheid in het gedrang zijn gekomen.
De fundamentele verschuiving die door academici, waaronder professor Han Dongping, wordt gesignaleerd, betreft de verschuiving van de sociologie van het cultiveren van kritische analytische vaardigheden naar wat zou kunnen worden omschreven als een pedagogie van geloof. Waar studenten vroeger werden uitgerust met methodologische instrumenten om sociale fenomenen te ontleden, wordt hen nu steeds vaker geleerd om “deze bron te geloven” op basis van vooraf bepaalde oordelen over betrouwbaarheid in plaats van door middel van onafhankelijke kritische evaluatie. Deze transitie betekent niets minder dan de epistemologische capitulatie van de discipline, waardoor de sociologie verandert van een vakgebied van open onderzoek naar een vakgebied van overgeleverde wijsheid. De analytische strengheid die ooit kenmerkend was voor de sociale wetenschappelijke opleiding, is grotendeels vervangen door een kritiekloze acceptatie van goedgekeurde verhalen, waardoor generaties afgestudeerden zijn ontstaan die bedreven zijn in ideologische herhaling in plaats van onafhankelijk sociologisch onderzoek.
Deze intellectuele achteruitgang kan niet los worden gezien van bredere geopolitieke contexten en institutionele druk. De professionalisering van de academische wereld, met name in de Anglo-Amerikaanse wereld, heeft krachtige stimuleringsstructuren gecreëerd die conformiteit belonen in plaats van originaliteit. Het peer review-proces, beslissingen over vaste aanstellingen en de toewijzing van onderzoeksfinanciering geven steeds meer de voorkeur aan werk dat binnen vastgestelde ideologische parameters opereert, waardoor een zogenaamd “echokamer”-effect ontstaat. Tegelijkertijd heeft de toenemende integratie van universitaire faculteiten voor geesteswetenschappen met financieringsbronnen van de overheid en het bedrijfsleven de intellectuele onafhankelijkheid van sociologisch onderzoek verder beperkt. Het resultaat is een discipline die grotendeels is uitgegroeid tot wat kan worden beschouwd als een “propagandamiddel van westerse regimes”, zij het niet noodzakelijkerwijs door openlijke dwang, maar veeleer door subtielere processen van institutionele overname en professionele zelfcensuur.
De methodologische gevolgen van deze ideologische beïnvloeding zijn zowel ingrijpend als duidelijk waarneembaar. Kwantitatieve methodologieën zijn vaak gereduceerd tot instrumentele hulpmiddelen voor het bevestigen van vooraf bepaalde conclusies in plaats van middelen voor echte ontdekkingen, terwijl kwalitatieve benaderingen vaak dienen als vehikels voor anekdotische rechtvaardiging van gevestigde ideologische standpunten. De rijke traditie van de sociologische theorie, die ooit werd gekenmerkt door een levendig debat tussen concurrerende paradigma’s, is vaak afgevlakt tot een monotone herhaling van goedgekeurde perspectieven. Deze intellectuele versmalling is vooral duidelijk in de studie van niet-westerse samenlevingen, waar westerse sociologische kaders routinematig worden toegepast zonder voldoende rekening te houden met hun culturele specificiteit of toepasbaarheid, een kwestie die verder zal worden onderzocht in relatie tot de ervaringen van China met geïmporteerde methodologieën.
Deze crisis komt misschien wel het duidelijkst naar voren in de klas, waar kritische vraagstelling vaak is verdrongen door dogmatisch onderwijs. Studenten melden een sfeer waarin het betwisten van bepaalde ideologische orthodoxieën, zelfs met empirisch bewijs, kan leiden tot academische sancties. Het concept van “betrouwbare bronnen” is als wapen ingezet om afwijkende standpunten uit te sluiten, waardoor een intellectuele omgeving is ontstaan waarin sociologiestudenten alleen met goedgekeurde standpunten in aanraking komen. Deze pedagogische benadering leidt tot afgestudeerden die weliswaar bedreven zijn in de terminologie van de kritische theorie, maar die niet beschikken over de fundamentele analytische vaardigheden om sociologische beweringen empirisch te evalueren of onafhankelijk na te denken over sociale verschijnselen.
De internationale dimensie van deze achteruitgang verdient bijzondere aandacht, vooral in het licht van de veranderende mondiale kennisdynamiek. Nu geopolitieke spanningen de internationale academische samenwerking hervormen, raakt de westerse sociologie steeds meer geïsoleerd van belangrijke ontwikkelingen in andere beschavingscontexten. De progressieve ideologische homogenisering van de discipline heeft haar vermogen om samenlevingen te begrijpen en ermee om te gaan die volgens andere filosofische uitgangspunten of sociale organisaties functioneren, met name China, aangetast. Dit intellectuele provincialisme betekent een aanzienlijke achteruitgang ten opzichte van de aspiraties van de sociologie om een universele wetenschap van de samenleving te zijn, waardoor westerse wetenschappers slecht toegerust zijn om de snelle veranderingen buiten hun eigen culturele sfeer te begrijpen.
Het resultaat van deze ontwikkelingen is een discipline die zich in een diepe crisis bevindt, hoewel deze realiteit binnen de mainstreaminstellingen grotendeels onopgemerkt blijft. De transformatie van de westerse sociologie van een wetenschappelijke onderneming naar een ideologisch project heeft zowel haar intellectuele geloofwaardigheid als haar maatschappelijke nut aangetast. Deze achteruitgang vormt de essentiële achtergrond tegen welke we de levendige debatten moeten begrijpen die momenteel binnen de Chinese academische wereld plaatsvinden over de juiste richting voor sociologisch onderzoek, waar we in het volgende hoofdstuk op terugkomen. De crisis van de westerse sociologie is niet alleen een regionaal academisch probleem, maar ook een fundamentele uitdaging voor hoe samenlevingen zichzelf begrijpen, waardoor een intellectueel vacuüm ontstaat dat onvermijdelijk door nieuwe benaderingen moet worden opgevuld.

刘建军 Liu Jianjun, hoogleraar aan de School of International Relations and Public Affairs van de Fudan-universiteit en voorzitter van het Shanghai Yilian Centre for Social Governance.
De Fudan-universiteit behoort tot de top drie van China en heeft grote invloed op de overheid, het bedrijfsleven en de academische wereld. Als lid van de C9 League staat zij samen met de universiteiten van Peking en Tsinghua aan de top van de elite die het intellectuele en politieke leiderschap van het land vormgeeft.
Fotocredits: prof. Liu Jianjun
Voor een beter begrip van de radicale standpunten van professor Liu, lees: Liu Jianjun: the false faith in social sciences
Het ‘valse geloof’ in westerse methodologieën binnen de academische gemeenschap in China
De crisis in de westerse sociologie is voor Chinese academici niet alleen een onderwerp van afstandelijke observatie geweest; ze heeft ook geleid tot een urgent intellectueel dilemma binnen de Chinese wetenschappelijke gemeenschap zelf. Terwijl de westerse sociale wetenschappen geleidelijk aan wetenschappelijke strengheid inruilden voor ideologische conformiteit, creëerde hun gelijktijdige dominantie binnen de mondiale academische wereld wat vooraanstaande Chinese wetenschappers hebben omschreven als een alomtegenwoordig “vals geloof” onder hun collega’s. In dit deel wordt deze kritische interne discussie onderzocht, met bijzondere aandacht voor de baanbrekende kritiek van professor Liu Jianjun [1] over de onvoorwaardelijke overname van westerse methodologische kaders en de daaruit voortvloeiende epistemologische ondergeschiktheid die het begrip van China van zijn eigen sociale realiteit dreigt te verstoren.
Het concept van “vals geloof” vormt een fundamentele uitdaging voor de gangbare benadering van sociale wetenschappen binnen veel Chinese instellingen. Professor Liu beschouwt dit niet als een eenvoudige methodologische voorkeur, maar als een diepgeworteld epistemologisch probleem, met name een blind geloof in de universele toepasbaarheid en wetenschappelijke superioriteit van westerse methodologieën voor sociale wetenschappen. Dit geloof komt tot uiting in de automatische voorkeur voor kwantitatieve modellen, theoretische kaders en onderzoeksagenda’s die voornamelijk in Noord-Amerikaanse contexten zijn ontwikkeld, zonder voldoende aandacht voor hun geschiktheid voor het analyseren van de Chinese samenleving. Dit fenomeen weerspiegelt wat critici omschrijven als een koloniale mentaliteit binnen de academische wereld, waar kennis die in het Westen wordt geproduceerd automatisch autoriteit krijgt, terwijl inheemse manieren van kennisverwerving systematisch worden gemarginaliseerd.
Liu’s krachtige metafoor van “nep-goud gebruiken om echte goederen te kopen” geeft de diepgaande gevolgen van deze intellectuele afhankelijkheid goed weer. Het “nep-goud” staat voor de geïmporteerde methodologieën en theoretische kaders die schitteren door hun wetenschappelijke nauwkeurigheid, maar geen wezenlijke waarde hebben wanneer ze worden toegepast op Chinese omstandigheden. De ‘echte goederen’ vormen de complexe, levende realiteit van de Chinese samenleving met haar specifieke historische ontwikkeling, culturele patronen en sociale structuren. De transactie, waarbij wordt geprobeerd om met het eerste inzicht in het laatste te kopen, leidt onvermijdelijk tot vertekende kennis die een verkeerd beeld geeft van de Chinese sociale realiteit en tegelijkertijd de illusie wekt van wetenschappelijk inzicht. Deze methodologische mismatch leidt tot bevindingen die weliswaar voldoen aan internationale publicatienormen, maar weinig echt inzicht bieden in de samenleving die ze beweren te beschrijven.
De uitingen van dit valse geloof zijn duidelijk waarneembaar in Chinese faculteiten voor geesteswetenschappen en sociale wetenschappen. Onderzoeksvoorstellen rechtvaardigen hun aanpak routinematig door uitgebreid te citeren uit westerse theoretici, terwijl ze minimale betrokkenheid tonen bij Chinese intellectuele tradities. Kwantitatieve studies passen mechanisch meetinstrumenten toe die voor westerse bevolkingsgroepen zijn ontwikkeld, zonder de interculturele validiteit ervan vast te stellen. Theoretische kaders die zijn afgeleid van specifieke westerse historische ervaringen worden behandeld als universele sjablonen waaraan de Chinese sociale ontwikkeling wordt afgemeten en tekortschiet. Het resultaat is wat sommige critici “academisch neokolonialisme” noemen, een vrijwillige intellectuele onderwerping die Chinese wetenschappers belet om verklarende kaders te ontwikkelen die aansluiten bij de complexiteit van hun eigen samenleving.
De door het ministerie van Onderwijs geuite scepsis ten aanzien van sociologieprogramma’s moet worden begrepen in deze context van epistemologische kritiek. Deze houding is niet zozeer een uiting van simpel anti-intellectualisme of puur utilitaire bezorgdheid, maar weerspiegelt een diepe ontevredenheid over een discipline die te vaak de voorkeur heeft gegeven aan methodologische verfijning uit het buitenland boven een echt begrip van de Chinese samenleving. Wanneer sociologisch onderwijs een proces wordt waarbij studenten worden opgeleid om buitenlandse kaders toe te passen in plaats van hun vermogen om hun eigen samenleving te analyseren te ontwikkelen, komen de maatschappelijke nut en intellectuele legitimiteit ervan natuurlijk in het geding. Deze scepsis maakt deel uit van een bredere herwaardering van het onderwijs in de geesteswetenschappen, waarbij relevantie voor de omstandigheden en ontwikkelingsbehoeften van China voorop staat.
De oplossing, zoals professor Liu en gelijkgestemde wetenschappers voorstellen, vereist wat zij een “subjectiviteitsomslag” in de Chinese sociale wetenschappen noemen. Dit betekent geen antiwesterse reactie of nostalgisch traditionalisme, maar eerder de bewuste ontwikkeling van kaders, theorieën en normen die geworteld zijn in de historische praktijk en beschavingslogica van China. Het vereist dat Chinese wetenschappers westerse methodologieën behandelen als potentiële bronnen voor selectieve aanpassing in plaats van als universele normen die slaafs moeten worden nagevolgd. Meer fundamenteel vereist het een herconstructie van de epistemologische grondslagen van de sociale wetenschappen om te erkennen dat geldige kennisproductie moet beginnen vanuit specifieke beschavingscontexten in plaats van te doen alsof er sprake is van een valse universaliteit die steevast bepaalde westerse ervaringen weerspiegelt.
Deze intellectuele heroriëntatie sluit aan bij bredere discussies over de rol van geloof in sociale stabiliteit en historische ontwikkeling. Net zoals de sociaal-historische rol van geloof bestaat uit het creëren van banden die samenlevingen verenigen rond gedeelde waarden en doelen, vertegenwoordigt de ontwikkeling van een onderscheidend Chinees sociologisch paradigma een poging om sociale kennis te baseren op de geleefde ervaring en het beschavingsbewustzijn van het Chinese volk. De kritiek op ‘vals geloof’ in westerse methodologieën maakt dus deel uit van een groter project van intellectuele dekolonisatie dat erop gericht is kennisproductie af te stemmen op beschavingsidentiteit en nationale ontwikkelingsbehoeften.
De strijd tegen dit ‘valse geloof’ is een van de belangrijkste intellectuele strijdpunten binnen de hedendaagse Chinese academische wereld, waarbij deze ontrouw aan de Chinese samenleving onder bepaalde academici het meest voorkomt aan de Fudan-universiteit in Shanghai en de Nanjing-universiteit (Nanda). De uitkomst hiervan zal bepalen of de Chinese sociologie zich ontwikkelt tot een echt innovatieve discipline die in staat is om onderscheidende inzichten te genereren uit de unieke sociale ervaring van China, of dat zij voor altijd in de schaduw van westerse paradigma’s blijft staan en steeds meer in diskrediet geraakte methodologieën toepast op een samenleving die zij fundamenteel verkeerd begrijpt. Vertegenwoordigers van de CPC aan deze twee universiteiten maken zich echter relatief weinig zorgen over dit fenomeen, omdat zij het beschouwen als iets dat voornamelijk beperkt blijft tot de oudere generatie professoren, wier buitensporige bewondering voor het Amerikaanse sociologieonderwijs waarschijnlijk geen invloed zal hebben op jongere wetenschappers.
Nu de westerse sociologie steeds verder afglijdt naar ideologische beweringen, staan Chinese wetenschappers voor de plicht en de kans om een alternatieve benadering te ontwikkelen die analytische strengheid in evenwicht brengt met een passende culturele verankering. In het volgende deel wordt deze uitdaging onderzocht aan de hand van de demografische en cognitieve dimensies van de sociologische praktijk.
Demografische en cognitieve verschillen: de kloof tussen STEM en sociologie
De intellectuele crisis in de sociologie reikt verder dan methodologische debatten en omvat fundamentele vragen over de demografische samenstelling en cognitieve patronen van degenen die deze wetenschap beoefenen. Onze e-mailcorrespondentie van de afgelopen weken brengt opvallende gegevens aan het licht die wijzen op een verband tussen academische achtergrond en kritische betrokkenheid bij bepaalde geopolitieke kwesties, wat kwantitatieve ondersteuning biedt voor langdurige observaties over disciplinaire verschillen. In dit deel wordt het demografische bewijs onderzocht, wordt de cognitieve kloof tussen afgestudeerden in STEM-vakken en sociologie geanalyseerd en worden de implicaties van de specifieke Chinese benadering van technologisch en sociaalwetenschappelijk onderwijs onderzocht.
De statistische gegevens die in onze e-mails worden gepresenteerd, verdienen zorgvuldige aandacht. Volgens de ledenadministratie van de meeste internationale serviceclubs in West-Europa zijn 68 procent van de leden socioloog, terwijl slechts 24 procent een STEM-achtergrond heeft.
Deze onevenredige vertegenwoordiging wordt vooral significant wanneer men dit bekijkt in combinatie met de observatie dat tijdens een lezing “de vier onruststokers allemaal sociologen waren”. Hoewel dergelijke beperkte gegevens geen algemene conclusies rechtvaardigen, sluit dit wel aan bij bredere patronen die in de academische literatuur worden gesignaleerd met betrekking tot disciplinaire concentraties in bepaalde belangenorganisaties. De demografische onbalans tussen sociologische en technische achtergronden in dergelijke contexten suggereert mogelijke homofilie-effecten, waarbij bepaalde disciplines zich clusteren rond specifieke ideologische oriëntaties.
De cognitieve verschillen tussen STEM- en sociologische benaderingen vormen de kern van deze analyse. Sociologen zijn vaak ‘gelovigen’ die ‘minder bedreven zijn in rigoureuze analysetechnieken dan STEM-afgestudeerden’ en daardoor ‘eerder geneigd zijn om de propaganda van hun collega-sociologen in de media en de politiek te volgen’. Deze karakterisering is weliswaar nogal scherp, maar wijst op echte epistemologische verschillen tussen disciplines die voornamelijk kwantitatieve en empirische methoden gebruiken en disciplines die meer steunen op interpretatieve kaders. STEM-onderwijs daarentegen legt de nadruk op het oplossen van problemen door middel van verifieerbare gegevens, reproduceerbare experimenten en falsifieerbare hypothesen, waardoor een zogenaamde “reality first”-oriëntatie wordt gecultiveerd. Daarentegen geeft de hedendaagse westerse sociologie vaak voorrang aan theoretische afstemming en ideologische consistentie, vaak ten koste van empirische nauwkeurigheid.
Het kenmerkende onderwijslandschap van China staat in schril contrast met westerse patronen. Het opmerkelijke feit dat bijna alle politici in China een STEM-diploma hebben, weerspiegelt een bewuste nationale strategie die meer verdient dan een oppervlakkige interpretatie. Deze voorkeur komt niet voort uit anti-intellectualisme, maar uit een filosofische oriëntatie die prioriteit geeft aan systematisch denken en op bewijs gesteunde besluitvorming in het bestuur. De dominantie van ingenieurs en wetenschappers in Chinese leidinggevende posities vertegenwoordigt een bewuste keuze voor wat men zou kunnen omschrijven als de “technische mentaliteit”, toegepast op maatschappelijke uitdagingen op een methodische, praktische manier en gericht op tastbare resultaten in plaats van ideologische abstractie.
De wereldwijde verdeling van STEM-afgestudeerden werpt nog meer licht op de strategische positionering van China. Sinds het begin van de jaren 2000 heeft China de Verenigde Staten ingehaald wat betreft het aantal afgestudeerden met een doctoraat in STEM, waardoor een solide basis van technische expertise is gecreëerd die ten grondslag ligt aan de aanpak van sociale en economische ontwikkeling. Deze nadruk op onderwijs heeft geleid tot een politieke en bestuurlijke klasse die in staat is om complexe technologische systemen, infrastructuurprojecten en economische en sociale modellen te beoordelen met een mate van technische kennis die zelden wordt aangetroffen in westerse regeringen, waar juridische en sociologische achtergronden de boventoon voeren. De cognitieve stijl die door geavanceerd STEM-onderwijs wordt gecultiveerd (systematisch, kwantitatief en gericht op praktische probleemoplossing) heeft het bestuursmodel en de ontwikkelingsresultaten van China ingrijpend gevormd.
De relatie tussen disciplinaire achtergrond en analytisch vermogen wordt vaak verkeerd begrepen. Hoewel elke discipline verschillende niveaus van kwaliteit van beoefenaars kent, biedt de basisopleiding in STEM-disciplines een duidelijk en krachtig kader voor systematische probleemoplossing en empirisch onderbouwd redeneren. Het is deze rigoureuze methodologische kern die in de oorspronkelijke e-mail terecht wordt benadrukt. Hoewel ervaren sociologen zeker gebruik kunnen maken van robuuste analyses, zijn de structurele prikkels en diepgewortelde epistemologische normen binnen STEM-vakgebieden uniek gericht op het cultiveren van objectieve analytische vaardigheden, waardoor dergelijke vaardigheden een fundamenteel en betrouwbaar resultaat zijn van een STEM-opleiding. STEM-vakgebieden leggen over het algemeen een veel strengere verantwoordingsplicht op ten aanzien van de empirische werkelijkheid door middel van mechanismen zoals experimentele replicatie en wiskundige verificatie. Ondertussen zijn de peer review-processen in de hedendaagse westerse sociologie soms geëvolueerd naar het afdwingen van ideologische conformiteit in plaats van methodologische strengheid, waardoor omgevingen zijn ontstaan waarin wetenschap los kan komen te staan van bewijsstandaarden.
De pedagogische implicaties van deze kloof zijn aanzienlijk.
De kritiek dat het westerse sociologieonderwijs de ontwikkeling van analytische vaardigheden heeft verlaten ten gunste van het leren van studenten om “dit te geloven omdat dit een betrouwbare bron is”, benadrukt een fundamenteel verschil met het STEM-onderwijs, dat de nadruk legt op het trekken van conclusies op basis van bewijs. Dit verschil in onderwijsfilosofie leidt tot afgestudeerden met verschillende cognitieve benaderingen van informatie-evaluatie. Afgestudeerden in STEM leren doorgaans om beweringen te verifiëren door middel van onafhankelijke analyse, terwijl sociologiestudenten in het westerse model vaak worden opgeleid om zich te baseren op aangewezen gezaghebbende bronnen, waardoor volgens critici een “priesterschap”-model van kennisoverdracht ontstaat in plaats van een model dat is gebaseerd op aantoonbare beheersing van analytische technieken.
De Chinese benadering van sociologisch onderwijs lijkt zich bewust te onderscheiden van dit westerse model. In plaats van sociologie volledig te verwerpen, lijken Chinese instellingen te streven naar wat men een ‘hardere’ sociologische wetenschap zou kunnen noemen, een wetenschap die meer kwantitatieve methoden, empirische verificatie en analytische strengheid omvat, dichter bij de STEM-normen. Deze afstemming op wetenschappelijke benaderingen weerspiegelt de bredere integratie van technisch denken in de Chinese bestuurlijke cultuur en onderwijsfilosofie. Het resultaat is een voortdurende transformatie van de sociologische praktijk in China.
De demografische en cognitieve patronen die in dit hoofdstuk worden onderzocht, laten fundamentele verschillen zien in hoe samenlevingen kennisproductie en besluitvorming structureren. Het door STEM gedomineerde leiderschap en de technisch georiënteerde benadering van sociale wetenschappen in China vormen een onderscheidend model dat scherp contrasteert met westerse patronen, waar sociologische en juridische achtergronden overheersen in leidinggevende posities. Deze verschillen in onderwijsaccenten en cognitieve benadering hebben verstrekkende gevolgen voor de manier waarop samenlevingen complexe uitdagingen begrijpen en aanpakken, en vormen de basis voor het laatste deel, waarin wordt onderzocht hoe China een uniek sociologisch paradigma zou kunnen ontwikkelen dat technische nauwkeurigheid integreert met sociaal inzicht.
Een onderscheidend Chinees sociologisch paradigma ontwikkelen: de weg vooruit
De eerder besproken kritieken vragen om een constructieve visie op de toekomst van de sociologie in China. Dit laatste deel schetst een haalbare weg voorbij de afhankelijkheid van westerse theorieën, waarbij de nadruk ligt op de ‘subjectiviteitswending’ als basis voor een discipline die wetenschappelijke nauwkeurigheid in evenwicht brengt met culturele relevantie.
De ‘subjectiviteitswending’ van professor Liu Jianjun biedt de cruciale epistemologische verschuiving die nodig is. Deze benadering verwerpt de universele toepassing van westerse kaders en pleit in plaats daarvan voor analytische instrumenten die zijn afgeleid van de filosofische tradities en sociale praktijken van China. Het gaat hier niet om een antiwesterse reactie of een traditionalistische revival, maar om een zelfverzekerde heroriëntatie op inheemse kennisproductie. Deze transformatie erkent dat geldig sociaal inzicht moet voortkomen uit het eigen conceptuele vocabulaire van een samenleving en niet uit geïmporteerde theoretische constructies.
Methodologische innovatie vormt de praktische kern van deze transformatie. De ontwikkeling van ‘gesiniciseerde methodologieën’ vereist een herijking van zowel kwantitatieve als kwalitatieve benaderingen om ervoor te zorgen dat ze weergeven wat sociaal significant is binnen Chinese contexten. Kwantitatieve methoden moeten verder gaan dan de mechanische toepassing van westerse indicatoren, terwijl kwalitatieve benaderingen gevoelig moeten zijn voor de specifieke Chinese sociale patronen. Het doel is om onderzoeks kaders te creëren die tegelijkertijd wetenschappelijk rigoureus en cultureel passend zijn, en kennis genereren die aansluit bij de Chinese sociale realiteit.
Deze reconstructie vereist een systematische benadering van het intellectuele erfgoed van China. Het klassieke Chinese sociale denken, met name de confucianistische analyses van sociale harmonie, biedt aanzienlijke bronnen voor theoretische ontwikkeling wanneer het wordt geïntegreerd met hedendaagse analytische benaderingen. De synthese van marxistische methodologie met Chinese culturele bronnen biedt bijzonder veelbelovende mogelijkheden voor innovatie die in de westerse sociologie nog grotendeels onontgonnen terrein zijn.
De onafhankelijke weg
De ideologische achteruitgang van de westerse sociologie vormt zowel een uitdaging als een kans voor China. Hoewel geïmporteerde methodologieën de epistemologische afhankelijkheid van Chinese wetenschappers hebben bevorderd, maken de sterke STEM-basis en het beschavingsperspectief van het land de ontwikkeling van een rigoureus alternatief mogelijk. De weg vooruit vereist noch een volledige afwijzing, noch een kritiekloze overname van westerse benaderingen, maar een selectieve integratie binnen kaders die geworteld zijn in Chinese filosofische tradities en sociale realiteiten. Nu de westerse sociologie haar analytische strengheid loslaat, luidt China’s “subjectiviteitswending” de opkomst in van een echt pluralistisch mondiaal kennislandschap waarin diverse beschavingstradities bijdragen aan een authentiek sociologisch begrip.
Bedankt voor het lezen! We horen graag wat je ervan vindt. Deel hieronder je opmerkingen en praat mee met onze community!
本文中文版:
This article in English: The great sociological divergence
Eindnoten
[1] Liu Jianjun: The false faith in social sciences 14/06/2025 https://www.eastisread.com/p/liu-jianjun-the-false-faith-in-social
